‘U heeft niet al uw frietjes in hetzelfde bakje zitten, is het niet?’ Ik vind het een prachtige uitspraak. Ze denken het vast ook wel eens van mij. Sterker nog: ik heb het ze horen zeggen. Dat ik niet spoor, dat ik niet zo moet janken. En het ergste: dat ik een kutwijf ben.
Werkloos
Ooit verkeerde ik in een levensfase verkeerde die ik walgelijk vond. Ik was werkloos en werd dagelijks geplaagd door somberheid en verveling. Hoogtepunten van de dagen waren de thuiskomst van de teerbeminde uit zijn werk (…) en het herschrijven van de teksten op mijn website. Onvoorstelbaar, zou je denken. Nou, dat dacht ik ook. Totdat ik er middenin zat.
Na bijna een jaar van solliciteren werd ik eindelijk ergens uitgenodigd. Een vriendelijk gesprek volgde. Er was nogal dringend iemand nodig; ze zaten omhoog. Alhoewel het niet helemaal in mijn straatje was, deed ik het. Een week later startte ik op maandagochtend om half acht ’s ochtends op mijn nieuwe werkplek, met een vergadering. Joepie.
Verrotte sfeer
Eigenlijk was het na een paar minuten al duidelijk: hier was iets aan de hand. Ik hoorde bitse opmerkingen en zag gemene blikken. De leidinggevende werd geschoffeerd. Behalve rood aangelopen wangen en wat gedraai op de stoel volgde er niks. Geen grens, geen sanctie. Het was tijd om mijzelf voor te stellen. Normaal gesproken vind ik het heerlijk om te vertellen, maar op dit moment liep ik helemaal vast. Verder dan een opsomming van wat werkplekken kwam ik niet. Totaal passieloos zat ik aan tafel met koffie, cake en een disfunctionerend team.
De werkdagen die begonnen op kantoor in plaats van op locatie waren het zwaarst. Er was altijd wat. Die had ruzie met die en die kon écht niet samen met die. Of ik die kaalgeslagen plek in het netwerk wilde innemen. Alhoewel ik mezelf integriteit als goede eigenschap toedicht, voelde dit als trekken aan een dood paard. Alsof ik iedere keer weer op een laptop met lege accu moest werken, en voor elke actie even heel snel moest opstarten om gebruik te maken van dat laatste streepje. Dat kan even, maar niet eeuwig.
Kutwijf
De spanningen liepen hoger op. Ik liet mij wegzetten als een labiele vrouw. Ik zou extreem gevoelig zijn en -daardoor- niet veel kunnen hebben. Het werd zelfs opgenomen in het verslag van mijn jaargesprek. Ik moest de schreeuwende collega vooral wat beter leren kennen, dan begreep ik het wel. Ik moest niet overal een punt van maken en vooral niet zo op mijn strepen staan. Ik moest mij een kutwijf laten noemen. Als ik ergens om bekend sta, is het om mijn assertiviteit maar geloof mij: daar was niets meer van over.
Wanneer ik na een werkdag naar huis reed leek de autoradio de enige verbinding met het normale leven. Liedjes over liefdesverdriet en afscheid relativeerden mijn klotegevoel een beetje. Maar man: wat was ik ongelukkig. Dat bleef thuis niet onopgemerkt. Was ik eerder door de werkloosheid niet te genieten, liep ik op dat moment in huis rond als één grote klont agitatie en huiduitslag.
Ik werk dus ik ben?
Werkongelukkig was ik. Ik ervaarde wat het was om te zijn wat je doet. Dat is ons denkraam, toch? Ik werk dus ik ben. Kun je ook werken zonder te zijn? Door uit te checken? Want dat was wat ik deed. Loyaliteit en een hoog arbeidsethos hielden mij op de been. Ik moest werken, dat vond het UWV ook. Blijkbaar was dit het beste wat ik kon krijgen; al die andere werkgevers hadden mij tijdens mijn werkloosheid immers afgewezen. De negatieve bevestiging was een feit.
Nadat ik ontslag nam, duurde het lang voordat ik het ongemak en verdriet kwijt was. Voordat deze periode gewoon ‘werkervaring’ werd. Ik heb er tranen om gelaten en behoorlijk om gevloekt. Ik was mijzelf kwijt. Om een lang verhaal kort te maken, ga ik vooruit in de tijd. Naar het heden. Naar mijzelf. Naar werkgeluk door te zijn wie ik ben in plaats van te zijn wat ik doe. En dat voelt goed en allesbehalve labiel.
Voor wie ooit op het punt staat om werkongeluk te verkiezen boven werkloosheid: doe het niet. Geloof mij: er zit altijd meer in het vat dan zure collega’s en zoute tranen.