Om mezelf testleed en vaccinatiestress te besparen, koos ik voor twee korte vakanties in buurlanden Duitsland en België. De belangrijkste reden om met de auto op reis te gaan, was het voorkomen van een schuldgevoel. Uren durend ongemak door met een bezwete mondkap op mijn hoofd te moeten reizen: het woog niet op tegen de behoefte aan vakantie in een zuidelijk gelegen, zonnig land. Bovendien is de Atlantische oceaan toch stervenskoud en de Middellandse zee geel en weeïg van de kinderzeik.
In de auto van de schoonmoeder – een Ford die door een groot reservewiel op zijn kontje op een terreinwagen moet lijken, zetten we de acht uur durende rit naar het Zwarte Woud in. Eenmaal over de grens was alles beter. De benzine kostte minder, het bier was er goedkoper en het beste van alles: je kocht beide tegelijkertijd bij het tankstation. Op de dag voor mijn verjaardag haalden we pizza. De restauranteigenaar deed alsof hij ons niet verstond toen wij een onderonsje hadden over ons veertigersbestaan, maar versprak zich. “Fertig!” riep de man onze kant op. Hoe kon hij in één keer raden hoe oud ik was? “De pizza’s zijn klaar” zei de teerbeminde. Ik realiseerde me dat ik weer even moest wennen aan de Duitse taal.
In het pension – in Duitsland heet dat geen hotel, hadden we een zwembad en sauna tot onze beschikking. Omdat douchen verplicht was voor het betreden van het bad en ik niet onder de douche kan staan zonder zeep (een uiterst hygiënische tic), trok ik bij iedere plons een schuimspoor in het water. In de sauna struikelde ik uiteraard meermaals over mijn eigen slippers, die achter een speciaal voor mindervalide bezoekers hellinkje bleven hangen.
We aten Schwarzwälder Kirschtorte, stevig Duits brood (is dat zuurdesem?). De overige dagen stond de Vietnamese, Mexicaanse en Italiaanse keuken op ons zelfuitgezochte menu. We deden Frankrijk aan en dronken wijn. We zaten in een kabelbaan en daalden te voet de hoogste berg van de regio af. We lunchten aan het Titimeer. Een naam die ik behoorlijk grappig vind. Doet het niet Zuid-Amerikaans aan, dan maak je toch al snel de associatie met tietjes. Ik in ieder geval. We keken op mijn verjaardag naar de EK-finale Engeland-Italië. Ik viel in slaap tijdens de tweede verlenging en schrok wakker van de buurman die blijkbaar voor de Italianen was.
Enkele dagen later vertrokken een vriendin en ik voor vakantie nummer twee: de Belgische Ardennen. Via een reuze omweg (half België stond blank) arriveerden we na een hele dag op vier wielen bij ons verblijf. ‘Chalet’ noemde de eigenaresse het. Het betrof een zelfgebouwd tuinhuisje waarin alles, werkelijk alles, in zwart hout was afgewerkt. Aan de muur een kunstwerk met daarop een strippende blonde stoot met een slipje halverwege haar benen. Een jaarkalender met soft-erotisch fotomateriaal. Het huisje beschikte over twee slaapvertrekken: een vide én een capsule.
Om in die slaapcapsule te komen, moest ik letterlijk op handen en knieën door een smal gangetje kruipen. In ‘het ding’ hing een bewegingssensor. Nadat de teerbeminde mij aan de telefoon bevroeg over de brandveiligheid en vluchtroute in ons huisje – die dus ontbraken, concludeerde ik dat deze sensor er hing om bij een rampzalige brand of anderszins in ieder geval te melden dat ik daarbinnen lag.
De eerste nacht loeiden de koeien achter het huisje. Grenzend aan de tuin bevond zich een koeienstal. Dat verklaarde overigens ook meteen de hoeveelheid vliegen. Een hond ging uit zijn stekker en blafte van schemer tot zonsopkomst. De tweede nacht liep ik eenentwintig muggenbulten op. Aan de tenen, enkels en kuiten en – hoe ontzettend voor de hand liggend, aan de binnenkant van mijn hand, op de haargrens aan mijn voorhoofd en op mijn linkertiet. Tijdens de laatste nacht haalde ik gruwelijk mijn kleine teen open aan een schroef die was gebruikt om de goedbedoelde vloerbedekking in de kruipruimte mee te bekleden.
Los van de nachtgruwel beleefden de vriendin en ik mooie dingen. Ik had dikke sjans van een Fransman die op de ouwelullenmotor door de streek reisde. Hij hing met zijn geelbruine tanden boven het tafeltje waar mijn gin-tonic op stond. ‘Cendrier’ was het toverwoord en terwijl hij zijn peuk uitdrukte sprak hij zijn verwondering uit over mijn ogen. Nu kan ik redelijk Frans, maar zijn gepruttel was wel erg binnensmonds. Hij zei iets over diepzee en ‘topaze’.
Tussen de bedrijven door bespraken de vriendin en ik elkaars boekideeën. Interviewstijlen, literatuuronderzoek, bronvermelding en hoofdstukindeling. Veel zeggen met weinig woorden. Schrijven zonder zoekwoorden. Verhalen verzamelen over de dood alsof je leven ervan afhangt. Schijt hebben aan oordelen en wars zijn van verwachtingen. Gewoon doen wat je moet doen.
Precies dat is wat leven is: doen. Leven is geen kwestie van geven of nemen, maar van komen en gaan. Ik beschouw mijn leven als een vakantie. Voorpret, anticiperende angst, voorbereiding en overgave, vooruitbetaald en lastminute. Onverwacht en voorspelbaar, dichtbij en ver weg. Dikke pech en groot plezier. Hysterisch en oorverdovend stil. Op wielen en in de lucht. Dobberend en scheurend. Nét even anders en totaal onbekend.
Ga eens wat vaker op vakantie. Dat kan ook in eigen land of eigen hoofd. Sla een andere weg in en leg niet alles vast. Wat goed is, hoeft niet altijd vereeuwigd te worden en wat lastig is, mag best een tijdje blijven hangen.
Pluk de zomer en maak jam van je ervaringen. Wie wat bewaart, heeft wat.