Het was alsof er wat knapte in mijn hoofd. Ik hoorde geknisper en gekraak. En toen het grote zwart. Vanaf dat moment zag ik enkel nog de achterkant van mijn ogen. Een holle, lege wereld. Niks kwam binnen en tegelijkertijd raakte alles me. Fysieke pijn voelde ik niet. Het was de stilte die zeer deed.
Een stilte die vol was van lawaai. Iedere dag klonk discussie tussen de moraalridder en de haatsoldaat. Hoe ik anderen toch zo kon teleurstellen. Hoe ik mij zo kon laten gaan. Hoe ik geen oog meer had voor schoonheid, en hoe het lachen mij was vergaan.
Het leven gleed af in de nacht. De herhalingen van Pauw en Jinek. De loop van Hart van Nederland. De wulpse meisjes van de sekslijn en de onwaarschijnlijke aanbiedingen van Tell Sell. De beelden deden pijn aan mijn ogen. Mijn oogwit werd rood. Mijn haren werden dof. Mijn huid was een grote ramp. Ik beet op mijn nagels. Ik was terug bij af.
De boel escaleerde gruwelijk. Er kwamen kilo’s bij. Ik snaaide niet, maar at mijzelf vanbinnen op. Ik teerde op mijn zielenpijn. Ik deed mij tegoed aan zwelgerij. Ondertussen kwamen er barsten. Ik vulde ze op met de regels van fatsoen. Niemand die het wist en het kon mij ook niet schelen: dit was iets van mijzelf. Ik voelde me goor. Mislukt. Zwak. Lelijk.
Er was gal en pulp. Een dikke brei van ranzigheid. Agitatie en frustratie. Verwijt, verweer en vergelding.
Maar zo werkt het natuurlijk niet.
Ik moest toch echt medicatie overwegen, aldus mijn psychotherapeut. Aanmeldprocedures. Wachttijden. Intakevoorwaarden. Tegen alles van eeuwig zonde, farmaceutische indoctrinatie en onherstelbare schade in, bezocht ik de psychiater. Ze was lief: ‘Het kan zo veel beter dan dit.’ De psychiater had helaas zelf geen ruimte voor een behandeltraject. Met een uitgebreide samenvatting van ons gesprek en een laatste restje hoop sleepte ik mijzelf naar de huisartsenpraktijk.
Ik kreeg de vervanger. ‘Weet je wat nou zo grappig is? Een psychiater is ook een arts en kan zelf gewoon medicatie voorschrijven hoor.’ Kutwijf. KUTWIJF. Met je bek. Hoe durf je een grapje te maken? Nu. Hier. Over dit. Tegen mij. Ik liet haar mijn bloeddruk meten en een korte anamnese afnemen. Ja, gevoeligheid. Ja, al lange tijd. Ja, trauma. Ja, kennis van depressies. Ja, alles geprobeerd. Ja, je bent een trut. Oh, wacht. Dat laatste dacht ik enkel. Ze schoof mij ‘het’ receptje toe.
Pas na acht weken voelde ik het: verbetering. Iets van lucht. Mijn relativeringsvermogen kwam terug. Het leven kon klote zijn, maar ook mooi. Mijn herinneringen voelden rauw maar leerzaam. Mijn teerbeminde was lief en niet irritant. Mijn vrienden deden wat ze konden. De wereld draaide door. Ik kwam voorzichtig weer aan boord van het kolossale schip. En ja, de zee was ruig. De golven hoog, de wind hard. Maar er was ook iets sereens. Er was weer land in zicht.
Tegenwoordig ben ik milder dan ooit. Echt waar. In de eerste plaats voor het leven. Daarna voor dat van anderen. En toegegeven, ook voor dat van mijzelf. Dat is niet zielig. Ik word nooit meer helemaal de oude. Maar dat is oké, want hé: weet je wat nou zo grappig is? Een mens is ook maar een mens en kan zelf gewoon keuzes maken, hoor.
Zorg goed voor jezelf.