Ik zit weer eens in de bus. Ditmaal van Amsterdam West naar het centraal station. Ik zwaai naar een man in de bushalte aan de overkant. De man van middelbare leeftijd, met een zilverwitte baard tot aan zijn navel, heeft een paar minuten eerder staan schreeuwen. Vieze woorden en scheldkanonnades. Wiebelend en giechelend met een groot blik bier in zijn hand. En een spuugmondje. Overduidelijk aangeschoten. Het echtpaar tegenover me kijkt afkeurend naar mijn gezwaai. Alsof ik iets besmettelijks heb of iets onvergeeflijks doe.
Schuin voor me zit een man met van ‘die zwemvliesschoenen’ aan. Tot mijn verbazing draagt hij hierin sokken. Witte sportsokken van Reebok. Ik vraag me af of hiermee het eigenlijke nut van zulke rare schoenen niet wegvalt. “Kan het wat zachter?” klinkt voorin de bus. De buschauffeur die bij instappen al niet zo vrolijk overkwam, is achter zijn stuur vandaan gekomen. Hij buigt zich over het voorste zitje, waar een jonge moeder en luidruchtige peuterzoon zitten. Het kleine ventje zingt en heeft hoorbaar veel plezier, maar dat mag niet van de chauffeur. “Anders moet u maar achterin gaan zitten met uw kind. Ik wil die herrie niet achter me.”
Wat een heerlijk onsympathieke mensen bestaan er toch. Zo reisde ik onlangs eersteklas met de trein naar Breda. Bij het ‘knippen’ van de kaartjes kon de dame voor mij het niet laten om zich als een trut te gedragen. “Ik ben niet tevreden met de mensen die hier in de eerste klasse zitten”, zei ze tegen de conducteur. Ze wees naar een groep mensen – op het eerste oog familieleden – die even verderop in de coupé zat. De mensen spraken hard en lachten veel. Ze hadden ook een ander kleurtje dan het roomwitte gezicht van deze dame. Ik kreeg het gevoel dat dáár het probleem zat. Weinig tolerantie en nog minder ruimdenkendheid.
De jongen achter me heeft een nestje gebouwd met zijn jas, een tas en een half uitgeklapte paraplu. Hij eet pinda’s uit een voordeelverpakking en drinkt oploskoffie uit een grote plastic mok. Hij intrigeert me. Tussen het gesmak en geslurp door klinken vreemde kreten. Ik versta niet goed wat hij zegt, maar heb de indruk dat het gaat over dingen die ik niet zie, hoor of voel. Instappende passagiers lopen hem voorbij; de zitplaats naast hem blijft leeg. Misschien heeft het geurenpalet er iets mee te maken – vrij heftig, alhoewel ik vooral denk dat hij met zijn voorkomen anderen schrik aanjaagt. Iets met stigmatisering en stereotypering.
Soms vind ik het niet leuk meer in het openbaar vervoer. Je mag tegenwoordig helemaal niks meer. Kinderen mogen niet zingen over de ronddraaiende wielen van de bus. Je mag niet zwaaien naar een toevallige voorbijganger die indruk op je maakt. En je hoort vooral geen gesprekken met jezelf voeren. Laat staan anders zijn. Plezier hebben. Contact leggen. Geluid maken. Ik stel voor dat we de komende tijd minder krampachtig gebruik gaan maken van het ov. Gewoon gedagzeggen bij het in- en uitstappen. Een praatje aanknopen met medepassagiers. Even helpen met de kinderwagen of rollator. De telefoon wegstoppen. Niet zo duwen maar gewoon voorlaten. Want echt: het kan zoveel leuker. Bovendien houd ik me aanbevolen voor een vaste column voor NS, Connexxion of welk ander vervoersbedrijf ook.