Leven in een voorbuurt

Er staan zeven meisjes in de leeftijd van 6 tot 12 jaar te twerken. Een van hen heeft haar smartphone op een muurtje gezet, waarop ook een geelbruine pup zit. ‘Ik schijn bij!’, gilt de een. ‘Wacht even, ik moet op de grond liggen’, roept een ander. Er zijn geen jongens bij.

Achter de Tesla

De Tesla op de oprit houdt de meiden enigszins uit het zicht van hun ouders, die verderop, op maximaal 50 centimeter afstand van elkaar, met buren en verre straatgenoten aan het borrelen zijn. ‘Die moet je uploaden’, klinkt het. Er wordt wat gefriemeld met het telefoontoestel en vijf minuten later zien de meisjes zichzelf al bukkend en schuddend online.

Balenciaga’s en bubbels

De straatborrel gaat los: er komt champagne en whisky aan te pas. Voor de kleine kinderen zijn er gekoelde energiedrankjes en mocktails, varkenshaasjes en in hapklare stukken gesneden biefstuk.  De pubers houden afstand en schelden elkaar aan het einde van de straat uit voor tyfuslijer en kutmongool. Ik meen op te vangen dat het pesten gebeurt omdat ze niet allemaal de nieuwste Balenciaga’s dragen. Er worden wheelies met de BMX gemaakt.

De volwassenen gieren van het lachen. Een wijnfles wordt omver getrapt. ‘Geen probleem! We hebben tien dozen van deze meegenomen uit Frankrijk!’ De Big Green Egg rookt, de lucht trilt, de buurman buldert. Vrouwen zwieren in zomerjurkjes heen en weer, van kind naar man naar cava. Niemand gebruikt de sjoelbak, die door opa en oma is meegenomen en provisorisch op twee stoelen is uitgestald.

Goor en raar

De zon is onder, maar nog niemand, behalve opa en oma, is klaar met de dag. Sterke verhalen vliegen door de lucht. Sigaren uit Cuba komen tevoorschijn. Een jong gezin fietst de straat in. ‘Die komen uit Ierietreejaa’ zegt een van de pubers. ‘Daar blijven kinderen de hele nacht op. Echt raar.’ Hun kleine broertjes en zusjes gillen op de achtergrond mee met muziek van Ali B. Ook een zwaarlijvige man rijdt voorbij in een scootmobiel. ‘Die is echt goor, volgens mij een junk’, hoor ik. ‘Hij stinkt.’

Nachtkabaal

Rond middernacht is het tijd voor de nog thuiswonende jongvolwassenen om de stad in te gaan. Zonder licht en met veel kabaal trekken ze de wijk uit: ‘Ik heb er echt kankerveel zin in’. Ze verdwijnen al scheldend in de nacht. Ik ontwaak minstens tien keer uit mijn slaap. De lakens plakken, de ventilator zoemt. De jongeren komen terug van het stappen. Er vertrekt een elektrische auto. Flessen worden in de vuilniscontainer gegooid. De tafels en stoelen gaan naar binnen. Iemand heeft de hik.

Ik word gebroken wakker. Het is doodstil buiten. Hier en daar een lege fles, een geknapte ballon, een plas barbecuesaus. Als er achterbuurten zijn, bestaan er ook voorbuurten. Ik woon in zo’n voorbuurt, en dat is lang niet altijd iets om trots op te zijn.