Vaak moet ergens viezigheid uit voordat mooie dingen weer verschijnen. Ik zie het als een blaar die je doorprikt, of een puist die je uitknijpt. De ooit gave huid is tijdelijk stuk, maar zal helen. Zolang je er maar afblijft. En dat is een opgave: ergens van afblijven. Zeker wanneer iets jeukt, klopt, trekt. Ik doe mijn best om de korstjes niet aan te raken, maar ben te ongedurig om ze alle tijd te geven. Dus breng ik mijn dagen pulkend door.
En terwijl ik pulk, valt langzaam alles uit elkaar. Aan huis gebonden zijn betekent een uitputtingsslag voor de dagelijkse dingen. De gootsteen raakt verstopt. De vaatwasmachine begeeft het. Mijn krullen vallen slap. Ik ben statisch. Wifi valt steeds uit. De router dondert naar beneden. Er breekt een stuk van het bed af. Mijn toch al niet sterke nagels scheuren af van het continue handen wassen.
De dagen voelen allemaal hetzelfde. Omdat ik doordeweeks rustig ben, is de behoefte aan bijkomen in het weekeinde verdwenen. De immer gehate zondag duurt nu langer dan ooit. Voorheen kon ik ontsnappen aan het saaiheidsgevoel, maar momenteel zijn alle afleidingsbronnen platgelegd. Geen bioscoop, terras, café, museum, concert, markt, festival. Geen etentjes. Geen vrienden, enkel op afstand.
Het doet zeer om hoogbejaarden met wankele benen bijna om te zien vallen op de stoep. Ik zou ze willen helpen: een arm geven. Hier bij ons in het appartementencomplex schuifelt onze tachtigjarige buurvrouw tweemaal daags met haar rollator voorbij op de galerij. ‘Moet van mijn dochter.’ Het is verdomd stil op straat. Behalve de kinderen: die gillen het hardst. De energie spat er bij hun aan alle kanten van af. Ouders sturen ze naar buiten en andermans spullen en oren moeten het bezuren.
Het zijn niet zozeer de materiele dingen die ik mis. Ik kan prima zonder duur vertier. Maar die ontastbare zaken, die mis ik. De vanzelfsprekendheid en het gemak. Het letterlijke en figuurlijke sparren. Het verstand gebruiken. Lastige gesprekken voeren, want: over het weer en het werk wordt al genoeg geluld. Op sommige momenten ben ik bang mijn cognitieve vermogens kwijt te raken en vrees ik dat ik straks geen inhaalslag kan maken.
Gelukkig is de liefde er. Samen met de teerbeminde maak ik er het beste van. Het beste van het slechtste. In gedachten heb ik hem inmiddels achter elke behangstrook geplakt, en hij mij. Ik ruim op; hij maakt rommel. Hij repareert; ik maak stuk. We plakken overal ducttape op. Dat houdt het wel even. Zo hangt ons huis met plakband en schroeven aan elkaar. Of eigenlijk: ons leven. Want we werken en hebben lief, we zorgen goed voor de kat en houden contact, en toch.
Zoals de blaar en de puist moet ook dit genezen. Ik heb later – wanneer dat ook mag zijn, vermoedelijk flink wat tijd nodig om hiervan te herstellen. Mijn hersenen zullen de herprogrammering moeten accepteren. Het lijf zal anders functioneren. Sociale contacten zullen anders zijn. Het overbodige zal geschrapt worden en het noodzakelijke wederopgebouwd. De vraag is alleen: wat is noodzakelijk? Een gave huid, of een gehavende?