Tijdens de coronapandemie groeide bij mij het besef dat een -deels- onbezonnen jeugd goud waard is. Jongeren moeten zo nu en dan dingen doen die niet per se handig zijn, maar wel functioneel voor hun ontwikkeling. Want zolang de boel niet gierend uit de klauwen loopt, leer je als jongere vooral van onverstandige beslissingen en stoute bezigheden. Zo leerde ik als veertienjarige dat het maar raar is om op die leeftijd in de kroeg te zitten.
Ik bekokstoofde in 1994 samen met mijn vriendin een avondje uit. We zeiden tegen onze ouders dat we naar de late voorstelling in de bioscoop gingen, maar waren voornemens juist naar de vroege voorstelling te gaan. We zouden vóór de film ergens wat drinken, maar wilden dat uiteraard erna doen. Om zeven uur ’s avonds in de kroeg zitten was natuurlijk niet zo stoer. Nee, pas na negenen begon het echte werk.
We logen dat we kaartjes voor kwart over negen hadden besteld. In werkelijkheid zaten we om kwart over zeven al in de donkere zaal. De film ging over een verliefd stel en was retesaai. De mensen om ons heen moesten om onbegrijpelijke redenen janken. Wij waren in gedachten al in de kroeg. Daar zou harde muziek klinken en een knappe jongen achter de bar staan. Net niet rennend begaven we ons, na zevenentachtig minuten romantische rotzooi, in de richting van het café.
Aangekomen zagen we drie andere gasten. Achter de bar stond een oude vrouw. We kozen voor de tafel bij het raam, zodat we gezien konden worden door voorbijgangers. Daarbij hoopten we op een of twee jaar oudere jongens met enige elan. We hadden ons opgemaakt met blauwe mascara en zwarte eyeliner en onze beste (lees: verleidelijke) kleren aangetrokken. Zij droeg een wit naveltopje met beha eronder – dat was nogal wat als veertienjarige, ik een strak shirt met op borsthoogte de tekst ‘Hello boys’.
Een van de cafégasten kwam bij ons aan tafel zitten en wilde weten hoe we heetten. We verzonnen namen en bluften over onze leeftijd. Hij was doodeerlijk toen hij zei dat hij tweeënvijftig was en Jan heette. Jan bood ons een drankje aan. We dronken de cola door een rietje en rookten daar een sigaretje bij. Mijn vriendin lukte het om te roken over de longen, mij niet. Zij maakte strakke rookpluimen, ik pufte rookwolkjes uit in de vorm van natte drollen.
Na drie glazen cola en vier sigaretjes was het tijd voor ons om naar huis te gaan. Inmiddels was ook de maat van Jan aangeschoven, Hendrik. Daar waar Jan vooral oog had voor mij, leek Hendrik van zevenenvijftig voor mijn vriendin te vallen. In tegenstelling tot de mannen vonden wij het niet erg om te vertrekken. Stinkend naar de rook en oude mannen belde ik thuisgekomen mijn vriendin nog even snel. Ik hoorde een klik. De hoorn werd er beneden afgehaald. We werden afgeluisterd.
Dekmantelpraat dus. Veilig aangekomen. Leuke film. Snel weer doen. Lekker slapen. In bed lag ik nog uren wakker. Ik kon er niet over uit dat uitgaan zo saai was en de mannen in het café zo oud. Dat iedereen hier altijd zo lyrisch over deed. Dat drinken in de kroeg zo duur was. Het duurde anderhalf jaar voordat ik ’s avonds weer de stad indook. Nog steeds (te) jong maar wel in een café waar leeftijdsgenoten waren en harde muziek klonk.
Jongeren hebben meer dan een jaar veel stoute dingen moeten missen door corona. En dan heb ik het niet over zuipen of roken, want dat kan ook ‘gewoon’ op straat of op zolder. Ik heb het over grenzen verkennen en ongemak ervaren. Over samen zijn, stiekem doen en door de mand vallen. Over een beetje liegen en daar niks mee winnen. Over vriendschap, identiteit en flirten. Dat, precies dat is wat jongeren nodig hebben: samen prutsen om uiteindelijk zelf volwassen te worden.
Lieve jongere, als je dit leest: een beetje stout is niet fout. Grijp je kans nu het weer mag!